religion and racism: a scientific approach and a new psychological model
RELIGIE EN RACISME: EEN WETENSCHAPPELIJKE BENADERING VAN NADERBIJ BEKEKEN
INLEIDING
Hoewel de laatste jaren religie een steeds minder vooraanstaande rol speelt in ons dagelijks leven en de maatschappelijke bekommeringen, zien we rondom ons drie grote breuklijnen in deze trend. In de eerste plaats is religie weer een hot topic in onze buurlanden. Religie is een dankbaar onderwerp voor de geschreven en de gesproken pers. Daarnaast wordt er steeds meer aandacht besteed aan religie en religieuze randfenomenen op socio-cultureel vlak. Op nationale en internationale boekenbeursen zijn de kraampjes haast niet meer te tellen en is het ook daar koppen lopen wanneer auteurs hun boeken komen signeren. De onderwerpen lopen uiteen, gaande van kinderboeken van kardinalen, over bestsellars van Braziliaanse schrijvers tot boeken over occultisme en “vreemde religiesâ€. Tot slot hebben bepaalde historische gebeurtenissen velen er toe aangezet om al dan niet genuanceerd hun mening te vertellen en hun zegje te doen. Verkiezingsoverwinningen van extreem-rechtse partijen en aanslagen van extremisten alllerhanden, steeds blijkt één ding: God is alles behalve dood.
Een interessant gegeven is de uitslag van een kleine analyse die iedereen onder ons kan maken: religie blijkt steeds maar vaker een cruciale rol te spelen wanneer er iets fout loopt. Los van het feit dat er een subjectieve vertekening kan meespelen [en er dus maar al te gauw tot populaire veralgemeningen, die ondertussen al cultureel erfgoed zijn geworden, komen,] moet worden toegegeven dat er een grond van waarheid inzit: religie is vaak een hoofdrolspeler in conflictsituaties of minstens catalysator . De vraag die bij iedere wetenschapper opkomt is dan “hoe, waar, waarom?â€!
Dit heeft een heel aantal onderzoekers er toe aangezet om deze steeds vaker voorkomende fenomenen eens op een “objectieve manier†te bestuderen. Onder deze onderzoekers zaten ook Godsdienstpsychologen. Aan het centrum voor Godsdienstpsychologie doet men al een aantal jaren een grootschalig onderzoek naar het verband tussen verschillende wijzen van geloven en het mogelijke verband met fanatisme.
Dit zijn natuurlijk erg algemene begrippen: wat is fanatisme? Hoe zou je dit meten? Welke vormen van religiositeit zijn er? En hoe zou je deze dan kunnen meten?
EEN PSYCHOLOGISCHE BENADERING
Vanuit de expertise die men in de psychologie heeft vergaard, heeft men gekozen voor sterk onderbouwde modellen, die we kort gaan uitleggen.
Wat moet je weten over wetenschappelijk onderzoek?
-
In de eerste plaats probeert men in iedere wetenschap, en dus ook in de psychologie, op een objectieve en repliceerbare wijze onderzoek te voeren. Dit houdt in dat wanneer we de zaken moeten onderzoeken, we met goede en betrouwbare maten moeten werken. Deze maten moeten steeds voor alle gevallen die we aan het onderzoek onderwerpen, gelijk zijn. Bovendien moet het resultaat “zuiver†zijn. Dit kan het best als volgt benaderd worden: los van alle invloeden- gaande van de opvoeding die men thuis, op school, internaat heeft genoten, los van publieke opinies, los van religieuze vooroordelen of dogma’s, enz. zouden alle onderzoekers de te onderzoeken fenomenen op dezelfde manier moeten benaderen. Dit is natuurlijk een grote illusie –niemand denkt hetzelfde! - maar toch probeert men –de wetenschappelijke wereld- een aantal conventies te maken waaraan men zich moet houden. Deze conventies verschillen wel eens van discipline tot discipline (bv. fysica is geen psychologie en omgekeerd). Hier dieper op ingaan zou ons te ver leiden maar eentje ga ik jullie niet onthouden. Dit principe is gekend als “het scheermes van Ockhamâ€. Ockham was een middeleeuwse filosoof en een wetenschapper die proclameerde dat men steeds een zo eenvoudige theorie moet vinden die alle te onderzoeken elementen kan verklaren. Al de andere “overbodige dingen en theorieën worden over “het scheermes geschorenâ€! Het is een principe dat geldt in de fysica maar ook in de literatuur, in de psychologie, als in de economie. Als je dus moet kiezen tussen twee theorieën die 150 dingen kunnen verklaren of één theorie die 140 elementen kan verklaren, zou men volgens Ockham de laatste moeten nemen. Natuurlijk gaat dit niet altijd op maar het is een gulden regel waarop zoals steeds af en toe ook uitzonderingen kunnen gemaakt worden. (en zelfs deze redenering is een toepassing van het scheermes!)
Wij hebben deze kleine uitwijding gemaakt om aan te tonen, dat als men op een wetenschappelijke wijze een uitspraak wil doen over complexe fenomenen, men steeds een zo’n eenvoudige én alles overkoepelende theorie moet handhaven.
-
Wat moet je nog weten over wetenschappelijk onderzoek?
Om aan onderzoek te doen, kan men in sommige disciplines op twee tegengestelde wijzen te werk gaan. Ofwel vertrekt men van een theorie, formuleert men vanuit een hypothese en gaat men ze vervolgens toetsen. Ofwel kijkt men rond en probeert men hypothesen te formuleren en toetst men die dan.
De eerste methode wordt wel eens de positief wetenschappelijke genoemd en de tweede de geesteswetenschappelijke of de hermeneutische methode. Beide zijn evenwaardig maar kunnen niet steeds worden toegepast. Het blijft dus een grote en belangrijke opdracht voor de onderzoeker om voor de aanvang van zijn research een goed verantwoorde keuze van benadering te kiezen. De methode die wij toegepast hebben, bevat ze beide.
Met deze achtergrond kunnen we het onderzoek even nader bekijken. We laten alle technische details achterwege en zullen ons hoofdzakelijk beperken tot de resultaten. Een meer gedetailleerde weergave kun je steeds bekomen door een e-mail te sturen naar elisabeth_belgie@hotmail.com.
Eerste deel: vier kwadranten benadering van religieuze fenomenen
Vanuit zelfs gewone observaties moet men zich steeds de vraag stellen hoe het komt dat de grote religies die allemaal een vorm van Naastenliefde prediken, toch steeds zo vaak verwikkeld zijn in erg bloedige strijdtonelen. Deze contradictie ligt dan ook mee aan de basis van het huidige onderzoek. Een probleem dat zich aandient, is bovendien de tegensprekende resultaten. In de VS toont onderzoek aan dat religie meestal gelinkt is met meer fanatisme en onverdraagzaamheid. In onderzoek uitgevoerd in Europa daarentegen zijn de resultaten meestal net omgekeerd. Een andere manier van in de wetenschap naar religie kijken en te meten dringt zich dus op.
We wensen te benadrukken dat er eigenlijk niets bestaat als dé religie zodanig. Daarmee willen we niet zeggen dat “religie†niet bestaat. Je ziet ze immers in allerlei vormen en gebruiken. Bovendien kan de wetenschap geen uitspraak doen over de waarheidsgehalte van wat de religie pretendeert: uitspraken de essentie van de religie is niet te testen. Wat we met deze uitspraak wel proberen te benadrukken, is dat iedere mens steeds een beetje vanuit zijn eigen achtergrond naar religie kijkt en deze al dan niet beleeft. Daarnaast weten we ook dat er heel veel verschillende religies bestaan en dat zelfs binnen een religie er verschillende benaderingen zijn. Bovendien evolueert ook iedere religie, zowel in zijn individuele benadering (jij en ik) als ook in institutionele benaderingen (bv. Historische en socio-culturele veranderingen). De wijze waarop bv. religie wordt onderwezen verschilt volledig met de wijze waarop dat werd gedaan 20 jaar geleden. En deze verschilt dan op haar beurt weer van de wijze waarop de generatie daarvoor religie onderwezen kreeg.
Deze constante verandering van ziens- en benaderingswijze van religie is niet enkel een historisch fenomeen maar heeft ook consequenties voor andere wetenschappelijke disciplines, zoals de sociologie en de psychologie. Belangrijk is dus niet alleen na te gaan wat men verstaat onder religieuze fenomenen maar ook hoe mensen omgaan met religieuze fenomenen!
Hutsebaut en medewerkers hebben geprobeerd een theoretisch en empirisch model te ontwikkelen dat niet enkel nagaat of mensen geloven maar ook hoe mensen met religieze fenomenen omgaan. Dit model is de Post-Kritische Geloofsschaal, ook wel de PKG genoemd. Zij haalden hun inspiratie vanuit een beschrijvend model van David Wulff. Hutsebaut en medewerkers hebben dan naar een manier gezocht om het model te gaan gebruiken, te gaan meten. Dit noemt men operationalizeren. Via vragenlijstonderzoek en via grote literatuurstudies is men gekomen tot een vier kwadrantenmodel. Dit betekent dat men er bij dit model vanuit gaat dat iedereen in één van de vier kwadranten onder te verdelen is: je behoort tot één van de vier kwadranten uit de theorie. Een kwadrant kan men best begrijpen als men eventjes de theorie visueel voorstelt. In de figuur hieronder ziet men twee assen (geloof en ongeloof in transcendentie: vertikaal en letterlijk versus symbolisch denken: horizontaal) waardoor dat er vier vakjes of kwadranten ontstaan (Orthodoxie, Externe Kritiek, Relativisme en Tweede Naïviteit).
Figuur 2: Model van Hutsebaut en collegae (1996)
TRANSCENDENTIE +
ORTHODOXIE
LETTERLIJK DENKEN
TWEEDE NAÃVITEIT
SYMBOLISCH DENKEN
EXTERNE KRITIEK
RELATIVISME
TRANSCENDENTIE -
Het kwadrant links boven (Orthodoxie) beschrijft iemand die het bestaan van een vorm van transcendentie (bv. God) op een letterlijke wijze bevestigt. Bijvoorbeeld: ik geloof letterlijk dat de wereld in zes dagen is geschapen want het staat zo in de Bijbel. Dit is een dimensie die volgens sommige onderzoekers veel voorkomt bij godsdienstfundamentalisten. Individuen die in dit kwadrant gesitueerd kunnen worden, vergeten dat alle religieuze doctrines historisch en psychologisch worden meebepaald.
Het kwadrant links onder (Externe kritiek) beschrijft individuen die ook een letterlijke lezing van de religieuze teksten geven maar die, in tegenstelling tot het vorige kwadrant, iedere vorm van transcendentie afwijzen (en dus ongelovig zijn). Sommige onderzoekers menen dat deze mensen even fundamentalistisch zijn i het proberen te bewijze dat religie nep is dan de mensen die op een letterlijke wijze geloven.
De twee rechtse kwadranten kunnen het best begrepen worden vanuit een theorie van Paul Ricoeur. Ricoeur omschrijft twee in de hedendaagse hermeneutiek tegengestelde processen. Het eerste proces is de reductie of de demystificatie van religieuze teksten waarbij men religieuze symbolen ontdoet van “idolatrie en illusiesâ€. Vervolgens kan er een restoratie van de betekenis plaatsvinden zodat “het object van de verdachtmaking weer een object van betekenis wordtâ€.
Met het kwadrant rechts onder (Relativisme) omschrijft men individuen die iedere vorm van transcendentie ontkennen maar desalnietemin met de tekst op een interpreterende manier omgaan. Wulff verwijst met deze term naar wat men in de filosofie de Meesters van de Verdachtmaking (Marx, S. Freud en Nietzsche) noemt. Uit onderzoek kan men concluderen dat deze mensen “complex, sociaal vaardig, inzichtvol, relatief onbevooroordeeld en origineel†zijn.
Tot slot hebben we het kwadrant rechts boven (Tweede naïviteit). Individuen die hier gesitueerd worden, geloven in een transcendente werkelijkheid. Ze gaan met de religieuze boodschap op een actieve manier om: ze zoeken naar verschillende interpretaties van de teksten en weigeren letterlijke interpretatie ervan. Men kan daarom van een herwonnen geloof spreken: hoewel het een “rationeel geloof [is, is het]… desalnietemin een geloofâ€. Het idee is weer ontleend aan Ricoeur die hier spreekt van een “Tweede Naïviteitâ€. Deze term omschrijft goed de positie die een gelovig individu in een sociologisch nieuwe situatie moet innemen. Deze positie werd lang in empirisch onderzoek genegeerd.
Dit model is dus een goede aanvulling op de oudere psychologisch maten die enkel naar religieuze fenomenen keken door na te gaan of iemand religieus is maar niet door de wijze waarop men gelooft of net niet gelooft na te gaan. Op deze wijze hebben Hutsebaut en medewerkers geprobeerd de tegenstrijdige gegevens te verklaren.
TWEEDE DEEL : FANATISME? “WAS DA�
Een ander deel van het onderzoek is hoe men fanatisme gaat meten. Vanuit vorige onderzoeken heeft men een aantal geschikte maten gevonden, die al uitgebreid getest zijn: de mate van racisme (etnocentrisme).
Het enige wat we dan nog zullen moeten doen is het verband tussen de twee onderzoeksmaten (religieuze vragenlijst en de fanatisme vragenlijst) moeten nagaan.
Wat zijn de resultaten?
In de eerste plaats moeten we benadrukken dat, zoals met alle onderzoeken, er steeds een soort van abstractie van de resultaten worden gemaakt. We hebben de gegevens op een wetenschappelijke en statistische wijze benaderd. Als we zodadelijk de gegevens gaan weergeven, onthoud dan vooral dat we spreken over de kans waarop iets voorkomt. Dit wil niet zeggen dat het zowieso gaat gebeuren maar wel dat de kà ns erg groot is dat iets gaat gebeuren. Misschien lijkt dit niet veel maar is beter dan helemaal niets. Probeer maar zelf eens enkele voorbeelden te vinden in het dagelijks leven.
Onzes inziens slagen Hutsebaut en collegae met hun model en vragenlijst erin een beter inzicht te bieden in de relatie fanatisme (onderzocht via racisme, etnocentrisme) en religiositeit (de twee assen).
Wie is nu intolerant?
-
Individuen die op een letterlijke wijze geloven maken meer kans om intolerant en racistisch te reageren. Maar, en dit is denken wij belangrijk om op een genuanceerde manier naar het fenomeen racisme en religie te kijken, maar ook voor ongelovigen die op een letterlijke wijze met religie omgaan. Individuen die religie verwerpen op grond van een letterlijke lezing van de heilige geschriften, maken veel kans om op een intolerante en racistische wijze te reageren.
-
Individuen die op een erg persoonlijke wijze met religie en religieuze fenomenen omgaan zullen veeleer erg tolerant staan tegenover anderen met een andere mening, huidskleur enz. Merk dus op dat dit zowel geldt voor gelovigen als voor ongelovigen.
Conclusies
De grote conclusie en bijgevolg ook de grote wetenschappelijke vooruitgang van deze benaderingswijze is te vinden in het feit dat “Intolerantie heeft dus niet op de eerste plaats te maken met geloof, maar met de cognitieve stijl die mensen hanteren wanneer ze met geloof en geloofsinhouden geconfronteerd worden: staat iemand open voor diversiteit en verscheidenheid of niet†(Duriez en Hutsebaut, 2001).
De conclusie die echter niet aan dit onderzoek mag worden vastgeknoopt, is dat religie voor iedereen (bewust of onbewust) een figuurlijk opium zou zijn: religie als een wijze om met onzekerheden om te gaan. Dit mag dan wel bij een aanzienlijk deel zo zijn, toch moet men dit danig nuanceren; er zijn mensen die op een erg individuele wijze proberen zin te vinden in hun leven. Of ze dit doen via religie of niet, doet er dan eigenlijk weinig ter zake, het is de wijze waarop men dit doet. Durft men de uitdaging van het leven aan om met een aantal vragen op een persoonlijkje wijze te worstelen of neemt men de kortere en gemakkelijkere weg, die van het klakkeloos aannemen van wat authoriteiten zeggen. Dit kan dan ook nog net iets anders geformuleerd worden: betekent anders-zijn onmiddellijk ook beter of slechter? Moeten we de verscheidenheid uitschakelen of net bevorderen?
Referenties
Costa, P. T., Jr. , & McCrae, R. R. (1995). Primary traits of Eysenck’s P-E-N system: Three- and five-factor solutions. Journal of Personality and Social Psychology, 69, 308-317.
Dobbelaere, K. (1996). Godsdienstbeleving en individualisme in Europese en Noord-Amerikaanse landen [Individualism and the perception of religion in Europe and Northern American countries]. Academica Analecta, 58, 43-68.
Duriez, B. (2002a). Vivisecting the religious mind: Religiosity and need for closure. Manuscript submitted for publication.
Duriez, B. (2002b). People are strange when you’re a stranger: A research note on the relation between religiosity and racism. Manuscript submitted for publication.
Duriez, B. (2002c). Religiosity and conservatism in Flanders (Belgium): Distinguishing two religiosity dimensions and two conservative ideologies. Manuscript submitted for publication.
Duriez, B. (2002d). Are religious people nicer people? Taking a closer look at the religion-empathy relationship. Manuscript submitted for publication.
Duriez, B. , Fontaine, J. R. F. , & Hutsebaut, D. (2000). A further elaboration of the Post-Critical Belief Scale: Evidence for the existence of four different approaches to religion in Flanders-Belgium. Pychologica Belgica, 40, 153-181.
Duriez, B., Luyten, P. Snauwaert, B., & Hutsebaut D. (2002). The relative importance of religiosity and values in predicting political attitudes: Evidence for the continuing importance of religion in Flanders (Belgium). Mental Health, Religion and Culture, 5, 35-54.
Duriez, B. , & Soenens, B. (2003). Religiosity, identity styles and the Five Factor Model of personality. Manuscript submitted for publication.
Duriez, B. , & Van Hiel, A. (2002). The march of modern fascism: A comparison of social dominance orientation and authoritarianism. Personality and Individual Differences, 32, 1199-1213.
Duriez, B. , Van Hiel, A. , & Kossowska, M. (2002). Authoritarianism and social dominance in Western and Eastern Europe: The importance of the socio-political context and political involvement. Manuscript submitted for publication.
Fontaine, J. R. J. , Duriez, B., Luyten, P., Corveleyn, J., & Hutsebaut, D. (2002). Consequences of a multi-dimensional approach to religion for the relationship between religiosity and value priorities. Manuscript submitted for publication.
Fontaine, J. R. J., Duriez, B., Luyten, P., & Hutsebaut, D. (in press). The internal structure of the Post-Critical Belief Scale. Personality and Individual Differences.
Francis, L. J. (1992a). Is psychoticism really a dimension of personality fundamental to religiosity? Personality and Individual Differences, 13, 645-652.
Francis, L. J. (1992b). Religion, neuroticism, and psychoticism. In J. F. Schumaker (Ed.), Religion and mental health (pp. 149-160). New York: Oxford University Press.
Hellemans, S. (1998). Secularization in a religiogeneous modernity. In R. Laeremans, B. Wilson, & J. Billiet (Eds.), Secularization and social intergration (pp. 67-83). Leuven: Leuven University Press.
Heps, M., & Wellemans, L. (1994). Studie van de religieuze volwassenheid. Een nieuwe benadering van het religieuze attitude-onderzoek [A study on religious maturity: A new approach of the religious attitude research]. Unpublished master’s dissertation, K. U. Leuven, Leuven.
Hutsebaut, D. (1996). Post-critical belief: A new approach to the religious attitude problem. Journal of Empirical Theology, 9(2), 48-66.
Hutsebaut, D. (1998). Cursus Godsdienstpsychologie. Unpublished manuscript: K. U. Leuven. Cursusdienst Psychologische Kring. [Student Course: Psychology of Religion. Studentorganisation Psychologische Kring].
Hutsebaut, D. (2000). Post-Critical Belief Scales: Exploration of a possible developmental process. Journal of Empirical Theology, 13(2), 19-28.
Maltby, J. (1999a). Religion orientation and Eysenck’s personality dimensions: The use of the amended religious orientation scale to examine the relationship between religiosity, psychoticism, neuroticism and extraversion. Personality and Individual Differences, 26, 79-84.
Maltby, J. (1999b). Personality dimension of religious orientation. Journal of Psychology, 133, 631-640.
Peeters, T. (2002). Inleidende tekst over religisioteitsmetingen en de Post Kritische geloofsschaal. Onderzoekstekst, Cenrum voor Godsdienst- en ontwikkelingspychologie , KU Leuven. Leuven
Peeters, T. (2002). Inleidende tekst over de PKG en twee persoonlijkhiedsmodellen. Onderzoekstekst, Cenrum voor Godsdienst- en ontwikkelingspychologie , KU Leuven. Leuven
Ricoeur, P. (1970). Symbolen van het kwaad. Rotterdam: Lemniscaat.
Ricoeur, P. (1990). Tekst en betekenis. Baarn: Ambo.
Saroglou, V. (2002). Religion and the five factors of personality: A meta-analytic review. Personality and Individual Differences, 32, 15-25.
Saroglou, V. , & Hutsebaut, D. (2001). Religion et développement humaine: Questions psychologiques [Religion and human development: Psychological questions]. Paris: L’Harmattan.
Saucier, G. (2000). Isms and the structure of social attitudes. Journal of Personality and Social Psychology, 78, 366-385.
Saucier, G., & Goldberg, L. R. (1998). What is beyond the Big Five? Journal of Personality, 66, 495-524.
Smith, W. C. (1988). Transcendence: The Ingresoll Lecture. Harvard Divinity School Bulletin, 18(3), 10-15.
Streyffer, L. L., & McNally, R. J. (1998) Fundamentalists and liberals: Personality characteristics of Protestant Christians. Personality and Individual Differences, 24, 579-580.
Taylor, A., & McDonald, D. A. (1999). Religion and the five-factor model of personality: An exploratory investigation using a Canadian university sample. Personality and Individual Differences, 27, 1243-1259.
Wallace, M. I. (1990). The second naiveté in Barth and Ricoeur. In M. I. Wallace (Ed.), The second naiveté: Barth, Ricoeur and the New Yale Theology (pp. 51- 87). Macon, GA. : Mercer University Press.
Wulff, D. M. (1991). Psychology of religion: Classic and contemporary views. New York: Wiley.
Wulff, D. M. (1997). Psychology of religion: Classic and contemporary views. New York: Wiley.
Dank u voor uw aandacht. Wij zijn graag bereid om verder al uw vragen betreffende dit onderwerp te beantwoorden.
Leuven, oktober 2003.
Tim Peeters
Inhoudstafel
RELIGIE EN RACISME: EEN WETENSCHAPPELIJKE BENADERING VAN NADERBIJ BEKEKEN… 1
INLEIDING… 1
EEN PSYCHOLOGISCHE BENADERING… 1
Wat moet je weten over wetenschappelijk onderzoek?. 2
Eerste deel: vier kwadranten benadering van religieuze fenomenen. 3
TWEEDE DEEL : FANATISME? “WAS DA�. 5
Wat zijn de resultaten?. 5
Conclusies. 6
Referenties. 6
Inhoudstafel. 9